Zechariah 6

1En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, vier wangens gingen er uit van tussen twee bergen, en die bergen waren bergen van koper.
 ik hief mijn ogen weder op, Hebr. en ik keerde weder en hief mijne ogen op.
,
 vier wagens Betekenende de vier engelen, die uitgezonden waren om haastelijk het oordeel Gods te volvoeren in de vier hoeken der wereld; de paarden, vs.2,3, betekenen snelheid. Sommigen verstaan dat dit mede ziet op de vier monarchieën.
,
 van tussen twee bergen, Versta hier door bergen van koper den eeuwigen en onbewegelijken raad en het besluit der voorzienigheid Gods, die vóór alle eeuwigheden heeft bestemd en besloten wat er ten allen tijde geschieden zal.
2Aan den eersten wagen waren rode paarden; en aan den tweeden wagen waren zwarte paarden.
 rode paarden; De verscheidenheid dezer verven betekent, naar sommigen mening, de verscheidene werkingen der goddelijke voorzienigheid: zwart, droefheid; wit, blijdschap; rood, bloedvergieting; hagelvlekkig, onderscheidelijke werkingen.
3En aan den derden wagen witte paarden; en aan den vierden wagen hagelvlekkige paarden, die sterk waren.
 hagelvlekkige paarden, Zie Gen 31:10 .
,
 sterk waren Of, asvervig, alzo in vs.4.
4En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze, mijn Heere?
 met mij sprak Of, in mij.
5En de Engel antwoordde, en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels, uitgaande van daar zij stonden voor den Heere der ganse aarde.
 de vier winden des hemels, Of, de vier geesten; dat is, de vier engelen die in al de vier winden of hoeken der wereld de oordelen Gods verrichten zouden.
,
 stonden voor Of, waar zij zich gesteld hadden. Zie 1Ki 22:19 , en Job 1:6 .
,
 den Heere der ganse aarde Eene beschrijving van den waren God, gelijk elders meer.
6Aan welken wagen de zwarte paarden zijn, die paarden gaan uit naar het Noorderland; en de witte gaan uit, dezelve achterna; en de hagelvlekkige gaan uit naar het Zuiderland.
 Aan welken wagen de zwarte paarden zijn, Anders: die aan dezen [wagen] zijn, [en] de zwarte paarden gaan uit naar, enz., verstaande dat het eerste lid ziet op den eersten wagen met de rode paarden; maar anderen, die dit nemen op de vier monarchieën, menen dat de eerste wagen verzwegen wordt, omdat de eerste monarchie voorbij was.
,
 naar het Noorderland; Dat is, naar Babylonië, het land van Juda noordwaarts liggende.
,
 naar het Zuiderland Dat is, naar het Joodse land, hetwelk Babylonië tegen het zuiden ligt.
7En die sterke paarden gingen uit, en zochten voort te gaan, om het land te doorwandelen; want Hij had gezegd: Gaat heen, doorwandelt het land. En zij doorwandelden het land.
 hij had gezegd Te weten, de endel die met mij sprak, te weten, Christus.
,
 zij doorwandelden het land Te weten, al die paarden.
8En Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie, deze, die uitgegaan zijn naar het Noorderland, hebben Mijn Geest doen rusten in het Noorderland.
 Hij riep mij, Of, hij deed mij roepen.
,
 naar het Noorderland, Uit welken hoek de Joden allermeest zijn gekweld geweest van de Babyloniërs.
,
 hebben Mijn Geest Dat is, hebben mij tevreden gesteld, namelijk doordien zij mijne gerichten tegen de Babyloniërs volktrokken en mijn volk ter dege wreken. Verg. Eze 5:13 .
9En des Heeren woord geschiedde tot mij, zeggende: 10Neem van de gevankelijk weggevoerden van Cheldai, van Tobia, en van Jedaja, en kom gij te dien dage, en ga in ten huize van Josia, den zoon van Zefanja, dewelke uit Babel gekomen zijn;
 Neem van de gevankelijk weggevoerden Te weten, van de Joden die in Babylonië gevankelijk waren gevoerd geworden van Nebukadnezar; of van hunne kinderen, want vermoedelijk waren er weinig of gene van de weggevoerden te dezer tijd in het leven. Neem van dezelve; te weten het goud en zilver, dat zij brengen om in den tempel te offeren.
,
  Cheldaï, vs.14, Chelem genoemd.
,
  Tobía, Hebr. Tobijahn.
,
 dewelke uit Babel gekomen zijn Te weten, de voornoemde heiden, die van de voornaamste waren, die uit de Babylonische gevangenschap wedergekomen waren.
11Te weten, neem zilver en goud, en maak kronen; en zet ze op het hoofd van Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester.
 maak kronen; Te weten, twee kronen, een van goud en een van zilver; de ene betekende het priesterdom, de andere het koninkrijk van Christus.
,
  zet ze op het hoofd van Jósua, Jozua vertegenwoordigde den Messias, die beide koning en hogepriester is.
12En spreek tot hem, zeggende: Alzo spreekt de Heere der heirscharen, zeggende: Ziet, een Man, Wiens naam is SPRUITE, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal des Heeren tempel bouwen.
 Zie, Of, zie, daar zal een man zijn, of komen.
,
 een Man, Wiens naam is Te weten, Christus, war God en waar mens, wiens voorbeeld gij zijt.
,
 SPRUITE, Zie Zech 3:8 .
,
 uit Zijn plaats spruiten, Te weten, uit Bethlehem, uit den stam of wortel Davids, wien hij beloofd was; verg. Isa 11:1 , enz.; Mic 4:1 .
,
 des HEEREN tempel bouwen Dat is, de gemeente der gelovigen, te weten door de predikatie van het heilig Evangelie.
13Ja, Hij zal den tempel des Heeren bouwen, en Hij zal het sieraad dragen, en Hij zal zitten, en heersen op Zijn troon; en Hij zal priester zijn op Zijn troon; en de raad des vredes zal tussen die Beiden wezen.
 het sieraad dragen, Of, majesteit, dat is, Hij zal koning en hogepriester zijn, waarvan Jozua maar een schaduw was. Anderen verstaan deze woorden aldus: Hij zal alzo regeren, dat hij er eer van zalhebben.
,
 Hij zal zitten, Dat is, Hij zal heersen, zittende op zijn troon, enz.
,
 de raad des vredes Dat is, er zullen vreedzame raadslagen tussen hen beiden zijn, te weten tussen dien koning en dien hogepriester zijn, hetwelk door die beide kronen werd aangewezen. Zie Heb 2:7 , en Heb 3:3 . Anderen verstaan dit alzo, dat hier voorzegd wordt dat die beide ambten, het priesterlijke en het koninklijke, steeds altoos in den persoon van Christus zouden verenigd zijn en blijven. Sommigen verstaan door die beide de Joden en de heidenen, welke Christus in zijne kerk brengen zou, de ene zowel als de andere; Eph 2:16 .
14En die kronen zullen wezen voor Chelem, en voor Tobia, en voor Jedaja, en voor Chen, den zoon van Zefanja, tot een gedachtenis in den tempel des Heeren.
 Chelem, Zie vs.10, Cheldai genoemd.
,
 Chen, Zie vs.10, Josia genoemd.
,
 tot een gedachtenis De zin is: Nadat men deze kronen den hogepriester Jozua zal op het hoofd gezet hebben, gelijk in vs.11 bevolen wordt, en als die profetie zal verricht wezen, zo zullen die kronen hem afgenomen en in den tempel gelegd worden, den vier mannen, die het zilver en goud daartoe gegeven hebben, ter gedachtenis.
15En die verre zijn, zullen komen, en zullen bouwen in den tempel des Heeren, en gijlieden zult weten, dat de Heere der heirscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij vlijtiglijk zult horen naar de stem des Heeren, uws Gods.
 die verre zijn, Dat is, de heidenen zullen helpen tot de opbouwing van den geestelijken tempel. Zie Isa 57:19 ; Eph 2:19 .
,
 in den tempel des HEEREN, Of, aan den geestelijken tempel, zelf zijnde levende stenen; Eph 2:19 , enz.
,
 vlijtiglijk zult horen Hebr. horende zult horen, naar, enz.
Copyright information for DutSVVA